Onlangs nam ik deel aan een kwart triatlon. Het was mijn eerste officiële race en het resultaat kan – naar mijn maatstaven althans – bevredigend worden genoemd. Ik ben 34, fit, woon in een land waar het altijd goed weer is en moet mijn tijd niet indelen in functie van een gezin. Dat laatste is voor vele leeftijdsgenoten een fysieke en mentale uitdaging. Die uitdagingen zoek ik nu eenmaal elders. Ik zou evengoed kunnen liggen en wachten tot het leven overgaat – ook een bezigheid in menige leeftijdscategorie – maar dat lijkt dan weer een geweldig tijdverlies.
Na vier maanden toegewijd trainen volgens een strak schema haalde ik de eindmeet comfortabel. Lees: niet op handen en voeten, al kruipend, maar gezapig over de meet joggend.
Toegegeven, dat lag niet alleen aan de training, ook aan het materiaal. Fiets, schoenen, kleding; ik had alles overdacht en met zorg uitgekozen. Wat voor u ridicuul en verwaarloosbaar lijkt, is voor mij een belangrijk detail: loopschoenen met elastiek in plaats van veters, een triatlonpak dat vooraf getest en goed bevonden werd, een fiets waarvan elk onderdeel gecheckt en gedubbelcheckt is. Goeie velgen, een stuur met de nodige zorg gecompileerd, zadelhoogte tot op de millimiter afgesteld. Belangrijke muggenzifterij en bovendien alles behalve kosteloos. Want laat ons wel wezen: niet alleen fysieke fitheid, maar ook degelijk materiaal bevordert de prestaties.
Onvermijdelijk betekent dit dat ik geld heb uitgegeven. Alles wel genomen is de aanloop naar de race en zeker ook race zelf een investering geweest. Het is niet voldoende budget te voorzien voor materiaal, er zijn ook nog inschrijvingsgelden, transportkosten, verblijfskosten. Men zou het woord ‘triatlon’ een duur woord kunnen noemen.
De gemiddelde triatleet, ook al sport hij recreatief, moet naast hard trainen ook weten dat hij ‘in zijn zakken moet tasten’.
Tijdens zo’n triatlonrace is het vertier groot: een allegaartje van atleten in een festivalsfeer (maar dan zonder bier) en niet te vergeten … het blitse materiaal. Vooral de fietsen springen in het oog. Het aantal exemplaren waaraan een astronomisch prijskaartje hangt is enorm. Ten andere is er ook een waaier aan loopschoenen waar Pistorius jaloers op zou zijn – hoewel die intussen vermoedelijk andere besognes heeft. Al dit materiaal werd gekocht met eigen zuurverdiend geld, want het gaat hier over niet-gesponsorde recreatieve atleten.
Het vergt weinig observatie om te zien dat er aan deze races een groep van atleten deelneemt die betrekkelijk weinig interesse heeft in de sport an sich, maar des te meer in het materiaal. Voeg daarbij ook de groep gelijkgestemde ‘sporters’ die een even grote materiaalobsessie hebben, maar niet meer de moeite doen om aan de startmeet van een officiële race te staan. Jawel, vermoeiend, aan de startmeet verschijnen. En dan moet het echte werk nog beginnen. Deze groep ‘sporters’ wordt steeds groter.
Er lijkt een patroon te zitten in het profiel van de atleet met het degoutant dure materiaal. De ‘atleet’ in kwestie is vaak niet in topvorm (dit valt in één oogopslag af te lezen uit de fysieke verschijning), is ruwweg tussen de vijfendertig en vijftig jaar en van het mannelijke geslacht.
Deze mannelijke dertiger of veertiger die er nog de inspanning van een race voor over heeft, heeft vaak een groepje supporters mee (vrouw, kind…), allemaal gekleed in trendy sportieve outfits van Nike, Superdry en Billabong.
Echtgenoot/vader heeft een bedrijfswagen en werkt hard, heel hard. Zijn gezin behoort tot de betere middenklasse. Dat harde werken resulteert in een meer dan degelijk salaris. Dat harde werken moet ook beloond worden met even hard verdiende vakantie, fijntjes afgemeten op 28 dagen per jaar: 20 standaard en 8 verworven dagen door anciënniteit, maar boven alles: met sportmateriaal. De ‘materiaalmeester‘ heeft de illusie dat zijn degelijke salaris resulteert in een ongebreidelde vrijheid die hem toelaat materiaal te kopen voor sporten die hip, trendy en passend zijn voor zijn status. Dat materiaal, het voortdurende onderhoud ervan, de ‘updates’ (elk jaar het nieuwste model, want men kan zich onmogelijk publiekelijk vertonen in een model van het jaar voordien) .. Dit alles vraagt om constante investeringen. Geld waar hard voor moet worden gewerkt. Tot zover de ‘vrijheid’ van de materiaalmeester.
Een greep uit het aanbod aan populaire materiaalsporten: fietsen, surfen, moutainbiken, paardrijden, zeilen en .. golf! Golf pretendeert zelfs niet meer om een sport te zijn waar fysieke inspanning hoog in het vaandel wordt gedragen. In golf is het materiaal het doel op zich geworden.
Ik heb me al wel eens afgevraagd of Eddy Merckx een van de grondleggers van deze wereldwijde sportmateriaalhype zou kunnen zijn. Lang geleden zat Eddy Merckx zelf op een fiets, vervolgens leerde hij zijn volk fietsen kopen. De rest is geschiedenis.
Met lede ogen en een portie medelijden kijk ik naar deze materiaalmeesters, voor wie het al een fysieke inspanning te veel is om de fiets van de haak in de garage te halen. Tijdens mijn race had ik niet alleen medelijden, maar ook enig leedvermaak toen ik gezwind tientallen duur uitgeruste triatleten voorbijstak op de eerste helling van het fietsparcours.
Daarom denk ik graag terug aan het tijdperk van de ‘kaarters’. Zij die ‘een kaartje leggen’ zijn de tegenhangers van de ‘materiaalmeesters’. Het is de meest pretentieloze activiteit ooit: kaarters beweren niet van sporters te zijn. En buiten een kaartspel en een aantal bierviltjes om de score op bij te houden is er geen duur – zelfs geen goedkoop – materiaal nodig. De gemiddelde kaarter praat niet veel, heeft weinig of geen interesse in zijn medespelers, maar slechts in het spel; hij zal ook flagrant toegeven dat kaarten gewoon simpel tijdverdrijf is.
Het is erg onduidelijk waar het kaartspel zijn oorsprong vindt. Algemeen wordt aangenomen dat het uit China komt. De uitvinder van het kaartspel kan niet anders dan een pretentieloze no-nonsense en betrekkelijk intelligente Chinees geweest zijn. Een man of vrouw van een heel ander kaliber dan Eddy Merckx.
Met enige nostalgie mijmer ik wel eens over de zondagse kaartnamiddagen in mijn ouderlijk huis, zo’n slordige vijfentwintig jaar geleden. Op zondagnamiddag werd er ‘gewiesd’. Ter verduidelijking, wiezen is een stokoud en oer-Vlaams kaartspel dat door jong en oud uit alle lagen van de bevolking werd gespeeld.
Er werd gepocht met schoppenaas, er werd ‘gevraagd‘, ‘gevolgd‘, ‘troel’ of ‘abondance’ gespeeld. De magie zat in die paar magische woorden, het spelletje zelf. Niks geen materiaaldrang of pretentie. Occasioneel werd voor geld gespeeld, toen nog Belgische franken, maar in mijn herinnering waren het enkel munten en nooit ‘briefkes’. Onschuldige winst.
De ‘kaarters’ echoën geluiden uit een lang vervlogen tijdperk: de ‘sport’ van het materiaalloze tijdverdrijf, noch tijdgebonden, noch plaatsgebonden.
Simpel vertier zonder pretentie. Daar kan geen Eddy Merckx-fiets tegenop.