De supermarkt die internationaal onderwijs heet

Over de zoektocht naar goed onderwijs

Het aanbod aan internationale scholen wereldwijd is immens en groeit nog exponentieel. Sommige regio’s bieden meer opties dan andere, maar in de meeste gevallen is er voor ieder wat wils. En meer. Op dit moment maakt Azië en in het bijzonder China de grootste groei mee.

Bent u (expat)ouder van schoolgaande kinderen en bent u al eens de uitdaging aangegaan om een geschikte internationale school te vinden, dan weet u wat voor klus dat is.

Deze bijdrage dient als waarschuwing, maar geeft u ook advies.

(Spoiler alert)

De moraal van het verhaal is uw gezond verstand en kritisch oog te gebruiken.

Als praktijkdeskundige in het International Baccalaureate (IB) in scholen in Afrika en Azië en nu onderzoeker en lector in het domein van het internationaal onderwijs aan de Education University Hong Kong kan ik met stelligheid zeggen dat met de jaren mijn scepticisme, maar ook mijn hoop is gegroeid.

Het is bijzonder moeilijk om een definitie te geven van wat een internationale school nu precies is. De enige vorm van consensus is dat een internationale school in de meeste gevallen een “vreemd” curriculum aanbiedt, verschillend van het lokale (nationale) curriculum. Meestal wordt onderwezen in een taal die niet de voertaal in de regio is, met Engels als grote koploper.

Er zijn een aantal duidelijke recente trends in het internationale onderwijs. Allereerst zijn er steeds meer lokale scholen die een internationaal curriculum naast het lokale curriculum aanbieden. Bijvoorbeeld: een school in China die naast het Chinese staatscurriculum (dat wordt onderwezen in het Chinees) een aparte internationale afdeling heeft waar een of meerdere internationale curricula worden onderwezen. Een IB programma naast het Amerikaanse (AP) en het Britse curriculum (“Cambridge” of International General Certificate of Secondary Education – IGCSE). Uiteraard zijn er ook nog de vaak zeer gevestigde Franse, Duitse, Japanse… scholen die hun respectievelijke curricula in hun landstaal overzee aanbieden.

Het Cambridge curriculum is jarenlang een van de meest populaire internationale curricula geweest, maar heeft nu sterke concurrentie van het IB, vooral in Azië.

Een tweede opvallende trend wereldwijd is de groei van “lokale” families die internationale scholen verkiezen boven lokale alternatieven. Welgestelde lokale families hebben de financiële middelen om de duurdere schoolpremies te betalen en zien een internationale schoolcarrière voor hun zoon of dochter als een opstap naar een beter taalvermogen in het Engels, maar vooral, een verhoogde kans om in vermaarde universiteiten (vooral in het VK en Amerika) een felbegeerd zitje te bemachtigen. Het vroegere expatpubliek pur sang is met andere woorden plaats aan het ruimen.

Internationale scholen zijn vaak privé-organisaties en in sommige gevallen winstmakende for profit instituten. De duurste internationale (for profit) scholen bevinden zich in het Midden-Oosten en steden zoals Singapore, Shanghai en Hong Kong. Franchises zoals Nord Anglia, Stamford American of Malvern hebben branches overal ter wereld. Het zijn de Starbucks van het internationale onderwijs, om het zeer cru te stellen.

En daar precies begint het schoentje te wringen. De vermarkting van het internationale onderwijs leidt in sommige (vaker dan niet) gevallen tot wat door kritische onderzoekers McDonaldization van het onderwijs wordt genoemd. Grote “merken” zoals het IB en Cambridge (en de daaraan verbonden scholen) doen aan stevige marketing en proberen op allerlei manier “klanten” te winnen. De taal is neo-liberalistisch en de pedagogische aanpak is een aaneenschakeling van buzzwords zoals problem-based learning, performance-enhancing and effective teaching and learning, experiential learning, the 4 C’s, GRIT, competency-based learning en dies meer. Vakleraars hebben line managers aan het hoofd van hun departement en evaluaties zijn gebaseerd op Key Performance Indicators, ofte KPI’s.

U als ouder die het beste voor zijn/haar kind wil, wordt platgeslagen met termen en labels. Het lijkt op een bezoek aan de supermarkt waarbij u op zoek gaat naar natuuryoghurt en een koelbank vindt met 32 verschillende soorten. Verwarring en keuzestress doen hun intrede, en daarmee gepaard gaande de vaak vruchteloze zoektocht naar kwaliteit.

Het betekent echter niet omdat een school het IB of Cambridge label draagt, een zogenaamde reputatie heeft (die meestal is gekoppeld aan de academische resultaten van hun eindejaarstudenten) en hoge schoolpremies heeft, dat het een “goede” school is. Trap niet in die val.

Wat is “goed” onderwijs dan precies? Dit is waar uw gezond verstand een belangrijke rol speelt. Wat wil u voor uw kind? Hoge cijfers? Persoonsontwikkeling? Een divers curriculum? Kennis of vaardigheden? Een gezonde mentale balans? Aandacht voor fysieke ontwikkeling? En is het oké voor scholen om for profit, winstmakend, te zijn?  Het loont de moeite om die vragen te stellen en de antwoorden niet te gaan zoeken in dure woorden, labels en tactische marketing.

Maar het is niet allemaal kommer en kwel. Gelukkig zijn er scholen die, hoewel ze deel uitmaken van een supranationaal systeem zoals Cambridge of het IB, toch het lef hebben om voor zichzelf te denken en in hun curriculum en aanpak accenten leggen die verder gaan dan academische prestaties, buzzwords en trends. Hoe kan u weten of dit het geval is? Door een kritisch onderzoek uit te voeren naar de missie en visie van de school, door op zoek te gaan naar families die kinderen hebben of gehad hebben in de school, door een schoolbezoek te plegen en niet alleen te communiceren via mail of Skype. Praat met het schoolhoofd en de leraars. Gebruik uw gezond verstand en laat u niet misleiden door dure woorden en de daarmee vaak gepaard gaande dure schoolpremies.

Deskundigen zoals de Belgische klinisch psycholoog en hoogleraar aan de Universiteit Gent Paul Verhaeghe of Nederlandse internationaal gerenommeerde professor in onderwijskunde en onderwijsfilosofie Gert Biesta zijn zeer kritisch en illustreren een alternatief voor hedendaagse bedenkelijke trends in het (internationale) onderwijs.

Dat het u mag inspireren en aan het twijfelen brengen!

Wil u wat steun in uw twijfel, laat het weten op velkemaria@eduhk.hk

pic ISM
Nederlands – Belgische gemeenschap in een internationale school in Tanzania

Deze tekst werd geschreven in opdracht van Vlamingen in de Wereld en zal verschijnen in de volgende editie van hun magazine.

Bruggen slaan met China

Hong Kong is een stad met vele gezichten, ja zelfs met een gespleten persoonlijkheid. Enerzijds vind je alles wat hoort bij een wereldstad: een internationaal publiek, een mix van culturen, keukens, stijlen en business. Het feit dat Hong Kong een van de drukste zeehavens ter wereld heeft, versterkt het internationale karakter alleen maar.

Maar daarnaast is er ook de lokale Kantonese identiteit die Hong Kong zijn unieke karakter en cultuur geeft. Kantonees verwijst niet alleen naar de taal, maar ook naar de kunsttradities, manier van leven, de keuken, het onderwijs en de architectuur. 156 jaar van Britse kolonisatie heeft daarnaast ook geleid tot een intrigerende “Britse toets”. De Kantonese taal wordt echter niet alleen gesproken in Hong Kong, maar ook in Macau en Zuidoost-China. Kantonees wordt het traditionele Chinees genoemd, terwijl Mandarijns – het Chinees dat overal elders in China wordt gesproken – wordt beschouwd als de  “vereenvoudigde” versie. Het sprak dan ook voor zich dat ik, als resident in Hong Kong, taallessen Kantonees in plaats van Mandarijns, ben gestart. Echter, niet iedereen vindt dit even vanzelfsprekend.

De invloed van het Chinese vasteland mag niet worden onderschat en tegenwoordig hoor je meer en meer Mandarijns in de straten van Hong Kong. Vele scholen bieden ook Mandarijns naast, of soms zelfs, in plaats van Kantonees aan. Dit is geen toeval.

Tijdens de Britse kolonisatieperiode vierde de lokale Kantonese cultuur hoogtij en verrassend genoeg was dit ook de verdienste van de kolonisator. Maar, toen in 1997 Groot-Brittannië Hong Kong teruggaf aan China, werd een nogal ongewone deal gesloten. Hong Kong werd een zogenaamd onafhankelijke regio, een “Special Administrative Region” (SAR) onder de noemer “one country, two systems”. “One country” slaat op China en het feit dat Hong Kong, ondanks zijn onafhankelijke status, nog steeds hoort bij China. “Two systems” betekent dat Hong Kong zijn eigen regering heeft, maar ook zijn eigen wetgeving, munt, economisch en onderwijskundig systeem. Hong Kong is een kapitalistische staat, terwijl in China het communisme de plak zwaait.

Echter, de “one country” factor lijkt stilaan zwaarder door te wegen. Xi Jinping, de huidige president van China, houdt Hong Kong scherp in de gaten en mengt zich bij wijlen onvertogen in lokale aangelegenheden. Hong Kong, met zijn 7.5 miljoen inwoners en belangrijke wereldhaven, is een economisch paradepaardje en dat weet Xi Jinping maar al te goed. Hong Kong speelt een belangrijke rol in de economische en sociale ontwikkeling van Zuidoost-China en Xi Jinping, meester-strateeg, laat geen kans liggen om hierop in te spelen.

Zijn meest recente project heeft wereldnieuws gehaald: de 55 kilometer lange brug-tunnel die Hong Kong, via Macau, met het Chinese vasteland verbindt: de Hong Kong – Zhuhai – Macau Bridge (HZMB). Het project haalde het wereldnieuws omdat het de langste brug-tunnel constructie ter wereld is en dus een staaltje toparchitectuur. Wat echter niet onmiddellijk het wereldnieuws haalde, is de ellenlange lijst aan “neveneffecten”.

De totale kost wordt geraamd op meer dan 18 miljard USD (in plaats van de oorspronkelijke 7.6 miljard!), tijdens de constructie van de brug (hetgeen negen jaar duurde) gebeurden talloze ongevallen met arbeiders en liet de werfveiligheid vaak te wensen over. Bovendien is het project een enorme bedreiging voor de witte dolfijn, wiens aantal zienderogen daalt. En ook nog dit: slechts 10 000 privé-voertuigen mogen – met speciale vergunning – de brug gebruiken. De meeste van deze vergunningen zijn toegekend aan politieke officials van de Chinese Communistische Partij van Xi Jinping. De HZMB brug is met andere woorden meer dan alleen een brug, het is een statement. Dit wordt ongetwijfeld vervolgd.

 

HZMB

De Hong Kong – Zhuhai – Macau Bridge, gezien vanop Lantau, Hong Kong.

Deze tekst werd geschreven in opdracht van Vlamingen in de Wereld en zal verschijnen in de eindejaarseditie van hun magazine.

Murakami and chocolate outrage

Finding peace in the pace

It has been a tough training week in many different ways.

I have hit week seven of my 14 week training schedule, and with that I also hit a physical and mental wall. I am training for the TransJeju, a challenging 56 kilometre trail race in South-Korea in October. I have never in my life run such a distance, so I am not sure what I am preparing for exactly.

For a significant number of years now, I have been an endurance athlete, although these words sound way too serious and “elite” for an average athlete like me. However, I have always taken my training seriously and tried to set my own goals. I got really serious about endurance sports when I decided to enrol in a triathlon in 2014. Having always been a really bad swimmer, fearful, unskilled and insecure, I thought that enrolling in a triathlon that involved a 1.8 kilometre open water swim would help me overcome this. I found a swim coach, went through all the emotional phases one goes through when overcoming physical and mental fear and got there. That first triathlon, finishing reasonably comfortable, really changed my perspective on my own physical and mental being.

Ever since 2014 I have been training diligently and have enrolled in a few different races, triathlons as well as trail running events, but I never did any “insane” distances.  I know that “insane ” means different things to different people. I mean nothing insane from my perspective. This year I decided to enrol in this 56 kilometre trail race. I cannot say that I reflected a lot on this. I did well in a short trail running race earlier this year, realised that I was gradually running longer distances, so somehow I must have thought that this was a good time to take running to a more insane level, from the perspective of the average runner. This race will include a 1950 metre ascent of the Hallasan volcano on Jeju Island, and a total elevation gain of 2500 metre over quite technical terrain. The scenery will be extraordinary, but I am not sure how much I will be able to enjoy this during the race.

At this point in my training I have increased my distance towards 30 kilometres, which is a bit more than half the race distance. A bit more than half. This thought makes me feel slightly uncomfortable. I meticulously follow the schedule and every time I feel something awkward, a nagging cramp, a lightheaded feeling, a fatigue that isn’t supposed to be there, I try to diagnose the problem and adjust what needs to be adjusted. You could compare this process with a painter who is working on a painting that is nowhere near being finished, constantly making changes, adding a stroke, brushing something away, mixing colours in a slightly different manner.

As said, I am an average athlete, but I have stamina and endurance and a strong will in completing what I have started. I also enjoy solitude and a certain level of physical suffering, which are good starting points for endurance sports. Triathlons are perfect for someone like me, jack of all trades and master of none. You can pull off not being outstanding in one particular discipline and just plough through all three, like a 4WD steadily keeps ploughing through rough terrain without ever speeding up crazily. Given that that has been my training context for several years now, running just used to be part of a bigger thing. I could switch my focus. You could also compare it with a juggler keeping many balls in the air at the same time. This is what my daily life looks like, deliberately. I never really think about what would happen if I would drop a ball, I just keep cruising through the days. Back to the triathlons. You can thus afford to have a bad day when you’re running, but a better one in the pool or nailing it on the bike. But now, running has become the thing. There is nothing else to run off to.

I have always loved running, though. I run wherever I go. From South-Africa to Myanmar, from Germany to Cambodia. But now, running is serious. I have taken it to the next level. And this week in particular I have been questioning this decision seriously.

The weather has been horrible. The summer in Hong Kong is extremely hot and humid and this week we have been treated with excessive rain and thunderstorms. I don’t mind running in the rain, but heavy thunderstorms are just a bridge too far. Nevertheless I managed to stick to my schedule, but struggle to deal with the humidity, to name one of the many obstacles. Every time I ran, I felt like inhaling steamed cotton balls. At least that is what I think steamed cotton balls would taste and feel like. The heat is one thing, but the humidity, that is a different ball game.

I plan my really long runs around the weekend, to give myself time to recover. Last weekend was just painful and halfway through the week I was still recovering. Last Saturday, the heat and humidity, but also a sensation of a burning pain in my legs during the run, the kind of pain you can’t ignore, the kind that drives you insane and makes you think you’ll have to start walking or crawling soon, led to me questioning my plan. Then there was also this feeling of being overheated already after eight kilometres, while still having another 18 to go with some serious uphill in the middle. I somehow managed to finish both of my long runs last week, but went through some dark existential motions. And a sort of anger also came over me whilst running. Angry with the weather, myself, the sound of the lukewarm water in my backpack. Angry with the world.

Throughout the years, I have learned to deal with physical pain and overcome it, embrace it even, only on rare occasions I have felt like I couldn’t handle it anymore.

So, after last weekend, I started reflecting on everything that went wrong, tweaked my food, increased protein intake, carbs and started taking some supplements. Stretched more, cut back on the strength training a bit. But the gloomy dark feeling stayed. Even track and shorter hill training were a struggle.

Should I be doing this? Why am I doing this?

Recently someone said to me that my desire for endurance running must be rooted in a fear of death. Well. I still like to believe that there are other reasons for me doing this. I hope. Maybe. I am not sure.

As the week moved on, I felt more tired, achy and even my daily core and mobility training, something I normally really like, to the same level as liking blueberry juice or dark chocolate, became a drag. In short, I hit the lowest point of my training so far, mentally as well as physically. Last time I had found myself in this training state must have been about three years ago.

Then, on Wednesday, a little gem fell into my lap.

About ten years ago, Haruki Murakami wrote a book about running, called “What I think about when I think about running.” I have always been a fan of Murakami and have read an extensive part of his oeuvre. I knew he was (and still is) a runner as well as a triathlete, but had never read this book. Until this week. The timing was perfect. I can relate to pretty much everything he says, how he feels when he runs, why he does what he does and what kind of sensations are going through him when being at the start of a race. Murakami is a far more experienced runner than I am, but somehow, whilst reading this little book, I felt like I had a partner in crime. I felt like I know him personally and that he understands what I am trying to accomplish.

He writes how, while he runs, he thinks about a number of random things, and yet he can’t manage to describe what exactly he thinks about. I experience the same thing. I can usually recall how I felt, but not what what kind of thoughts crossed my mind. He describes how he deals with pain, how insecure he feels just before the start of a triathlon, having to throw himself into the ocean, dealing with elbows pushing into his side and the sensations that go with transitioning from swimming to biking to running. How he feels he has a bond with other runners he encounters during his runs all over the world. Every single word I could have written myself, just not that eloquently.

Murakami also runs with music.

I never used to do this, but recently, since I started running real serious distances, I started running with music. A good friend of mine used to teach indoor cycling and I attended most of his classes, not only because he was an outstanding instructor, but also because he turned out to be an excellent DJ, mixing the music in such a way that it blended perfectly with the pedalling, whether it was fast and light pace or pedalling with resistance. Although I know all the mixes by heart, which song will come next and how every single beat is mixed at which bpm – I am talking about beat, not about pulse – I still enjoy the music and it comforts me when I am heading out for long runs, avoiding having to listen to my own footsteps, helping me to keep the pace.

So, it had been a tough week and already yesterday when I was doing my cross training in the swimming pool, I was dreading the long distance run I had to get in today and the even longer one tomorrow. It had been raining heavily the whole day and by six o’clock it was still raining, like a mantra that would go on for hours. It turned dark, but my thoughts turned darker. Committed as I am, trying to ignore my inner voice, by half past six I got myself together, prepared my backpack with an excessive amount of water, plugged in my earphones and left. When walking through the village towards the main road I still had no idea where I was headed. I just kept repeating to myself that I had to get the distance in. This is very unusual as I always know very well which route I will take, where the stingy parts would be, what kind of terrain and what kind of inclination I would be facing. Today, I couldn’t even bring myself to thinking about the route.

But then, something extraordinary happened. Maybe it was because of Murakami, maybe because my training actually started to pay off, maybe because my body decided to stop resisting. Who knows. I started running, simply putting one foot after the other, one step after the other. My pace synchronised with the music: Gorillaz, The Prodigy, Iggy Pop, Everything But The Girl, Faithless, Moby (whose music has got the unusual capacity of adapting itself to any kind of pace and inclination, like it is molding itself into your running). And Nick Cave. Always Nick Cave.

I was also accompanied by something that was more than a drizzle and the darkness of the evening. After the fifth kilometre, sweat and raindrops were rolling down my spine and I was waiting for that dark existential feeling to pop up, for aches to appear and sluggishness to take over. When I hit the fourteenth kilometre, I realised I still felt good and I was heading for the country park, which meant that some serious hills were ahead of me. Still no feeling of dreadfulness or Nietzschean existentialism. Around the eighteenth kilometre, the drizzle merged into a proper downpour, but I couldn’t care less. I kept the pace, did not even slow down on the hills, drinking my three sips every ten minutes and feeling good. I could not possible tell you what I was thinking about during the run, but I am almost certain that around the twenty-first kilometre I was smiling and I might have even sung out loud. God is a DJ.

Somewhere halfway I squeezed the chocolate outrage into my mouth and remember enjoying the instant caffeine boost. At around the twenty-fifth kilometre, the downpour stopped and the last kilometre I spent under a dry sky, the air filled with a touch of freshness. I think I actually felt happy. I felt all the reasons why I was doing this, why I got into long distance running: I zoned out, tuned in, spaced out, zoomed in. Like therapy, finding peace in the pace.

If there is one quote I would have to choose from Murakami’s book “What I talk about when I talk about running”, it would be this one:

“For a runner like me, what’s really important is reaching the goal I set myself, under my own power. I give it everything I have, endure what needs enduring, and am amble, in my own way, to be satisfied. From out of the failures and joys I always try to come away having grasped a concrete lesson (It’s got to be concrete, no matter how small it is.) And I hope that, over time, as one race follows another, in the end I’ll reach a place I’m content with. Or maybe just catch a glimpse of it. (Yes, that’s a more appropriate way of putting it.)”

20180831_214933 (1).jpg

Big city life

Ik zit in een van de vele koffiebars in Sheung Wan, een district in het noordwesten van Hong Kong eiland. De vochtige hitte hangt zichtbaar in de nauwe straten, geprangd tussen de hoogbouw-gevels. Sheung Wan is gekend omdat het een van de eerste wijken was waar de Britten zich settelden toen ze midden jaren 1800 voet aan wal zetten. Ik hou van deze buurt, niet alleen omdat het een artistieke vibe heeft, maar ook omdat het een mengelmoes is van traditionele Kantonese cultuur en trendy city life. Sheung Wan is niet “gelekt” zoals Central of Wan Chai, andere gekendere wijken hartje Hong Kong, ik zou het eerder “ongecensureerd” noemen, als een grote marktplaats die zich genesteld heeft in de smalle straten rond Des Voeux Road Central. Winkels die allerlei gedroogde waren aanbieden, uitgestald tot op het voetpad, bars met happy hours die vroeg beginnen, locals die een klein stalletje met traditionele parafernalia uitbaten. Dat allemaal achter Des Voeux Road, tussen het op en af van trappenstegen, iedereen meedeinend op het ritme van de stadsmuziek, af en toe onderbroken door een trambel.

Iets meer dan zeven maanden woon ik nu in Hong Kong. Mijn verhuis van Tanzania naar dit deel van de wereld verliep vlot en aan een razend tempo. Hong Kong is het summum van efficiëntie, transparantie en organisatie, wat ik, na Tanzania, meer dan een beetje waardeer. Hoewel, ik denk geregeld terug aan mijn tijd aan de voet van Kilimanjaro, the perks of living in Africa, en ik doe dat vaak terwijl ik thuis op mijn terras kijk naar de bergen in de achtertuin en de kustlijn vooraan. Terwijl ik vogels hoor fluiten en van tak naar tak zie springen in het gebladerte rondom het huis. Ik woon namelijk niet in het centrum van Hong Kong, maar in het oosten van de New Territories, het grondgebied ten noorden van Hong Kong eiland. De New Territories zijn rijkelijk voorzien van groen, prachtige kustlijn, bergen en  – een luxe in een plek als deze – ruimte.  Onbekend en onbemind bij de westerse toerist.

Na Tanzania zag ik mezelf niet onmiddellijk in het hart van een wereldstad gaan wonen. De gedachte alleen al maakte me nerveus. De eerste maanden na mijn aankomst in Hong Kong ben ik dan ook zelden naar het centrum gegaan wanneer het niet “moest”. Ik was het helemaal verleerd, de drukte, het constante gezoem van de stad. Ik ken Hong Kong eiland vrij goed en wist dus wat te verwachten. Het was telkens opnieuw een verademing om thuis te komen in mijn village house in Sha Kok Mei, een klein dorp dat deel uitmaakt van Sai Kung, een kuststadje erg populair voor weekendtrips bij de “islanders”. Een beetje het Knokke van Hong Kong, als het ware.

Intussen, een goeie zeven maanden later, schrikt de stad minder af. Ik heb eindelijk de tijd om mij te laven aan de bron die ontspringt in het hartje van de metropool en moet toegeven dat het effect veel weldadiger is dan verwacht. Ik was vergeten hoe een stad je kan omarmen. Hoe een boek lezen, in het gezelschap van het stadsgegons, gespijsd van een perfect gemaakte cappuccino en sympathieke glimlachjes van de ober, tot simpel geluk, ja zelfs rust, kan leiden. En als het donker wordt, dan zet the city haar mooiste masker op. De sereniteit van de skyline van Tsim Sha Shui, een van de meest iconische beelden van de stad, is bijzonder. Terwijl ik aan de oever in Kennedy Town zit, voeten hangend over de reling, kijkend naar de vissers die een nachtelijke lijn uitwerpen, startend naar de zwarte glitter van Victoria Harbour en de kleurrijk verlichte wolkenkrabbers aan de overkant, verzink ik in complete rust. Een rust waarvan ik altijd had gedacht die alleen te kunnen vinden in de Afrikaanse savanne, tussen de besneeuwde toppen van de Himalaya of langs een van de woeste kusten in Nieuw-Zeeland.

 

Deze tekst is geschreven in opdracht van Vlamingen in de Wereld en verschijnt in de septembereditie 2018 van hun magazine.

“Niets liever, liever niets” – De Reis

Op 1 mei 2018 werd het ei gelegd. Mijn fictiedebuut, het resultaat een aantal jaar denken, schrijven, leven en reizen in verschillende continenten. Hoewel Engels mijn modus operandi is geworden, blijf ik mijn moedertaal in het hart dragen. Nederlands lijkt een bijzonder token te zijn geworden, een unieke eigenschap die ik deel met 24 miljoen andere mensen wereldwijd.  Het sprak dus voor zich dat dit fictiedebuut in het Nederlands werd geschreven. Daarnaast was dit boek een mooie gelegenheid om Japanse kalligrafie op de kaart te zetten. De omslagillustratie en het binnenwerk zijn dan ook eigen kalligrafisch ontwerp.

Met dit boek heb ik een filosofisch verhaal neergeschreven, het verhaal van een zoektocht die begint in België en die de lezer meeneemt langs verschillende plekken en kennis laat maken met een reeks bijzondere mensen, niet in het minst het hoofdpersonage.

“Ze kwam uit Ethiopië. Ze was opgegroeid ergens tussen Addis Abeba en Adama. Ze wist het niet precies. Ethiopië was de bakermat van de mensheid, zei men. Pas vele jaren later begreep ze hoe moeilijk het was om een bakermat te zijn.

Twintig jaar geleden had een ander verhaal haar naar een nieuw land gebracht, met een nieuw paspoort, een nieuwe moeder en vader. Met een verweerd koffertje in de rechterhand en veel bagage in haar hoofd.”

Het boek kan online worden besteld via Uitgeverij BoekscoutStandaard Boekhandel of op bestelling bij de betere boekhandel.

cover.jpg

Deze tekst is geschreven in opdracht van Vlamingen in de Wereld en verschijnt in de zomer-editie 2018 van hun magazine.

Overvloed

Ongeveer zeven weken geleden stond ik verstijfd in de supermarkt, mijn handen geklemd rond het handvat van de winkelkar, mijn ogen half dichtgeknepen wegens het felle licht en het gigantische aanbod aan yoghurt in het koelvak. Ik wilde eenvoudigweg witte yoghurt. Plain white yoghurt. Dit bleek een hele klus, want een kleine telling bracht me bij maar liefst 13 (!) verschillende variëteiten.

Minder dan 24 uur voordien was ik vanuit Tanzania, met een omweg via Kenia, in Hong Kong uit het vliegtuig gestapt, met zo goed als mijn hele hebben en houden. Ik had nog restanten van crackers die ik had gekocht in Mombasa, maar daarop kon ik geen volle dag meer teren. Dus, recht de supermarkt in.

Terwijl ik daar, als aan de grond genageld, worstelde met het yoghurt-dilemma, kwam ik tot het volle besef dat ik de Afrikaanse savanne had ingeruild voor de stad, de overvloed, de efficiëntie van openbaar vervoer, een leven zonder stroompannes, volle rekken in de supermarkt, gadgets, een werkende administratie en andere first world handigheden. Ik werd er zowaar even vroegtijdig melancholisch van.

Mijn tijd in Tanzania was memorabel en, om met een cliché te spreken, een ervaring die mijn kijk op dingen, mensen en maatschappij heeft scherper gesteld. Maar een jobaanbod heeft me nu naar Hong Kong gebracht.

Voor het eerst in jaren heb ik meubels gekocht, een koelkast, een wasmachine. Intussen ben ik ook in het bezit van een Hong Kong Identity Card. Het ziet er dus naar uit dat ik hier me hier ga settelen. Zeg nooit nooit, zegt de nomade in mij, maar ik ben er klaar voor. Klaar om een beetje wortel te schieten, om, zoals het een zichzelf respecterende klusjesman betaamt, te timmeren aan een academische carrière.

Echter, een stuk Oost-Afrika blijft altijd dichtbij: ik koos voor een huis in het midden van het groen, geprangd tussen bergen en zee, ver weg van het stadsgedruis met vogelgekwetter als achtergrondmuziek, met vele schakeringen van groen op de beboste heuvels. Ik heb nog steeds de gewoonte om de batterij van mijn laptop en telefoon voldoende op te laden, in geval van een stroompanne en in de supermarkt voel ik mij lichtjes ongemakkelijk bij de overvloed. Ik koop al zeven weken dezelfde yoghurt, dezelfde kaas (kaas!) en word blij als een kind van het grote aanbod ontbijtgranen. Ergens hoop ik dat mijn houding mettertijd niet wijzigt.

Het spiksplinternieuwe boekenrek in mijn nieuwe woonkamer huist denkbeeldige geuren, herinneringen en reflecties van al mijn woonplekken, de leggers raken meer en meer gevuld met straatwijsheid. Ik kocht ook een cactus om datzelfde rek mee te decoreren. Planten die water nodig hebben zijn namelijk een uitdaging, die langdurige zorg, dat nodig zijn, die afhankelijkheid, ik vind dat niet makkelijk.

Maar een cactus, die zijn plan kan trekken en overleeft zonder onder de vleugels te moeten worden genomen, maar toch wortelt, daar kan ik me dan weer wel in vinden.

pic artikel
Sai Kung, Hong Kong

Deze tekst is geschreven in opdracht van Vlamingen in de Wereld en verschijnt in de lente-editie 2018 van hun magazine.

About people

I am moving. Again. I lost count a while ago, because I have done quite a few intercontinental and intercultural moves. This time it goes from East-Africa to Hong Kong.

Thanks to all of these moves, my life basically fits into six boxes. And add a bicycle.

Another advantage is that one feels less and less attached to places or stuff, although, occasionally, it derails because of an incidental attachment to a cat or the odd person. Yet, nothing that can’t be dealt with.

In hindsight, my move to East-Africa was probably one of the biggest challenges so far, however, everything is only as difficult as you wish to make it. It is said that there is something about Africa that changes you. That is true. Whatever ‘it’ is, that is hard to tell: the people, the wildlife, the colors and smells, the rhythm, nature? The whole is greater than the sum of its parts.

Living in East-Africa has given me a different view on society and on what ‘we’- whoever ‘we’ are – consider as good norms and values. Everything depends on context and culture.

Moreover, thanks to these moves and numerous travels, I have met an eclectic group of people:

Vietnamese boatmen and their stories about the issues in the Mekong delta,

HitchhikingTanzanian children who have to walk kilometers on the way to school and listening to their singing from the back seat of the car,

A Hazabe hunter with bow and arrow explaining how to hunt a baboon,

A farmer in Zimbabwe with a beautiful life story that started in England in the fifties,

 The testimonial of an inhabitant of one of the biggest townships in South-Africa and how apartheid is still alive and kicking,

The confession of a Chinese real estate tycoon who is tired of the excessive materialism,

Divers, kitesurfers, rice farmers, biologists, metal workers, triathletes, Swiss, Egyptian, Kenyan, Indian, Burmese, Nepalese.

Just to name a few.

I am not a ‘people person’ or at least a lot less than I used to be. Being an educator means that I am constantly surrounded by people. In my free time I choose to retreat in silence, away from human presence.

At the same time, these encounters are enriching and they shed a different light on your own reality. And once in a while, amongst the crowds, you meet gems, gems that make you shed a tear at the umpteenth goodbye.

Sixteenth century philosopher Michel de Montaigne said that he wished for death to surprise him while he would be planting cabbages in his garden, that he didn’t want to be bothered by death and even less by the garden that would never be finished. Humans are imperfect and will never ‘finish’ any task, it is all ongoing.

Just like de Montaigne, it would give me great pleasure to be surprised by death in the middle of a conversation with a hunter, overlooking the jungle or hiking in the mountains, enjoying urban culture, listening to an imam, rabbi, beautiful music, the sound of an African night. But preferably not yet. I have some more gems to discover.

2017-06-16 08.16.07

This article was commissioned by Vlamingen in de Wereld and will also be published in Dutch in the anniversary edition their magazine in December 2017.

Des mensen

Ik verhuis. Alweer. Ik raakte een tijd geleden de tel kwijt, want ik heb intussen een reeks intercontinentale en interculturele verhuizingen achter de rug. Ditmaal gaat het van Oost-Afrika naar Hong Kong.

Daardoor past mijn leven in ongeveer zes grote dozen, voeg daar nog een fiets aan toe.

Een bijkomend voordeel is dat je je steeds minder hecht aan plekken of spullen, hoewel dat heel soms ontspoort  wegens hechting aan een enkele kat of een enkel mens. Maar ook daar valt mee om te gaan.

Achteraf bekeken was mijn verhuis naar Oost-Afrika waarschijnlijk een van de grootste uitdagingen tot op heden, hoewel alles ook maar zo moeilijk is als je het zelf wil maken. Men zegt wel eens dat Afrika iets doet met een mens. Dat klopt. Wat dat ‘iets’ dan precies is, daar valt moeilijk de vinger op te leggen: de mensen, de dieren, de geuren en kleuren, het ritme, de natuur? Het geheel is groter dan de som van de delen.

Wonen in Oost-Afrika heeft me een andere kijk op de samenleving gegeven en op wat wij – wie die ‘wij’ dan ook moge zijn, als juiste normen en waarden beschouwen. Dat alles is zeer context- en cultuurgebonden.

Dankzij die verhuizingen en veelvuldig reizen heb ik een eclectische groep van mensen ontmoet:

Vietnamese bootsmannen en hun verhalen over de problemen in de Mekong-delta,

Tanzaniaanse kinderen die kilometers moeten wandelen op weg naar school een lift geven en die onderweg zingen op de achterbank van je auto,

Een jacht met pijl en boog in gezelschap van Hazabe jagers en uitgelegd krijgen hoe je best een baviaan neerhaalt,

Een boer in Zimbabwe met een mooi levensverhaal dat begon in Engeland,

De getuigenis van een bewoner van een van de grootste townships in Zuid-Afrika en hoe apartheid springlevend is,

De biecht van een Chinese vastgoed-tycoon die het materialisme beu is,

Duikers, kitesurfers, rijstboeren, biologen, metaalbewerkers, triatleten, Zwitsers, Egyptenaren, Kenianen, Indiërs, Birmezen, Nepalezen.

Om er een aantal te noemen.

Ik ben geen ‘mensenvriend’ of toch veel minder dan vroeger. Werken in het onderwijs betekent dat ik dag in dag uit door mensen ben omringd. In mijn vrije tijd trek ik mij dan ook graag terug in stilte, weg van menselijke aanwezigheid.

Tegelijkertijd zijn deze ontmoetingen verrijkend en plaatsen ze je eigen realiteit in een ander daglicht. En af en toe zitten er parels tussen, tussen al die mensen, parels waarvoor je bij het zoveelste afscheid al eens een traan wegpinkt.

De zestiende-eeuwse Franse filosoof Michel de Montaigne zei dat hij graag wilde dat de dood hem zou verrassen terwijl hij in zijn tuin kool plantte, dat hij zich niet druk om hem zou maken en nog minder om de tuin die niet afgewerkt zou zijn. De mens is nu eenmaal onvolmaakt en zal er nooit in slagen zijn werk ‘af’ te hebben.

In navolging van de Montaigne zou ik er genoegen in scheppen door de dood te worden bezocht tijdens een gesprek met een jager, uitkijkend over jungle of stappend door de savanne, genietend van stedelijke cultuur, luisterend naar een imam, rabbijn, mooie muziek of de stilte van een Afrikaanse nacht. Maar liefst niet meteen. Er zijn eerst nog wat parels te ontdekken.

2017-06-16 08.16.07

 

Deze tekst is geschreven in opdracht van Vlamingen in de Wereld en verschijnt in de honderdste jubileumeditie van hun magazine.