De Dorpsstraat is niet meer van ons

Hij woont in de Dorpsstraat. Al vijfenveertig jaar. Het huis is doorheen de jaren stapsgewijs veranderd: zolder gerenoveerd, veranda bijgebouwd, tuin aangelegd.  Het gereedschapskot achteraan in de hof was het laatste grote project geweest. Met de komst van de terrasfundering ongeveer twintig jaar geleden had hij zich finaal vast gebetonneerd in en aan zijn woonst. Ook aan de stad, hoewel hij die mettertijd had zien veranderen, niet ten goede.

Meer vreemd volk. De mensen spraken niet meer met elkaar. Hoe kon het ook? De helft van het vreemde gespuis sprak een taal die een echte burger niet begreep. Van hem mocht de klok gerust worden teruggedraaid, naar de tijd toen hij zijn buren, zelfs de verre, nog kende. Toen er nog in het plaatselijk dialect werd geklapt. Nu, nu was dat vreemd volk baas in de stad.

Elke dag las hij wel iets in Het Laatste Nieuws dat zijn vermoedens bevestigde. Een trouwe lezer was hij. Zijn vader had die gazet gelezen en hij dus ook, elke dag, bij de ochtendkoffie aan de keukentafel. De katernen opengespreid op de toile cirée. Daarnaast het donkerbruine bord, indertijd gespaard met punten van BP,  met daarop twee dikke sneden wit brood – goed gebakken – met smeerkaas. Ook dit ritueel liep al zo lang hij het zich kon herinneren.

Hij was niet meer zo goed te been. Zijn rug was beginnen aftakelen aan dezelfde snelheid als zijn stad. Het was nu zelfs zo ver gekomen dat hij een stok nodig had.

Ze hadden een andere auto moeten kopen, want in en uit de vorige stappen was moeilijk geworden. Een degelijke auto, hetzelfde merk als altijd. Zijn vierde al en hij reed er steeds minstens tien jaar mee.

De vrouw met prepensioen sinds lang, hij op de ziekenkas. Die rug, uiteraard. Schrijnwerker op verplichte rust, dat was hij. Jaren hard gewerkt, goed verdiend, maar was ermee moeten stoppen. Kon niet meer uit de voeten. Wreed ambetant was dat geweest, graag gezien als hij was door zijn klanten.

Met beiden thuis komen te zitten, waren ze op weekend beginnen gaan. De Ardennen, Luxemburg, Noord-Frankrijk. Gerief de auto in en na de route en mogelijke accommodatie grondig te hebben uitgeplozen, vertrokken ze. De kat ging steevast mee. Hij zorgde ervoor dat ze een diervriendelijk hotel vonden. En later ook hotels die mindervaliden konden ontvangen. Die rug, dat werd er niet beter op.

De trips werden langer en de voorbereidingen intenser. Elke etappe van de vakantie werd in Google Maps bestudeerd, herberekend indien nodig. Prints werden vergeleken met de papieren Michelin-kaart. Niets werd aan het toeval overgelaten. Ook de accommodatiekeuze was aan een steeds strengere voorselectie onderworpen. Een aantal jaar geleden had hij de website ‘Logeren bij Vlamingen’ ontdekt. Ook kocht hij het boek ‘Logeren bij Belgen in het buitenland’. Hij had zich erover verbaasd hoeveel medeburgers waren uitgeweken naar Frankrijk, Spanje of Italië. ’t Was hier toch goed? Enfin, bij Vlamingen neerstrijken betekende ten minste goeie kost op tafel en eigen taal kunnen spreken. Alleman content.

Ze reisden, hij, de vrouw en de kat, doorheen Frankrijk, richting Corsica zelfs. Portugal, Spanje en Italië. Goed weer hè, en goed toeven bij landgenoten. Oost-Europa, daar gingen ze niet. Te ver, gans anders dan thuis en bovendien vermeldde de website noch het boek Vlaamse adressen aldaar.

En nu, nu zat het hier begot vol met volk van ginder. In het park, in het opvangcentrum van het OCMW. Gevlucht uit hun land. Alle dagen stonden de gazetten vol van de ‘vluchtelingencrisis’, want ook in de buurlanden leek het zo erg te zijn. Hij kon het niet geloven. Waarom moesten die mannen allemaal naar hier komen? Wat komen die hier zoeken? Er is niet eens genoeg werk voor ons en nu staan die hier! Ge gaat hem toch niet wijsmaken dat Hongarije in oorlog is? Syrië, tot daar nog aan toe, maar konden die gasten dan niet simpelweg naar een buurland vluchten? Dat was toch veel gemakkelijker?

Nu zit dat vreemd volk hier, nóg meer vreemd volk. Hij kon voorspellen wat er ging gebeuren: weldra krijgen ze onderdak en eten van het OCMW en een uitkering als vrouw en kind zijn mee gevlucht. En dan gaan die hier nooit meer weg.

Waar moet een mens nog naartoe om zich thuis te voelen?

Vanmorgen was hij André tegengekomen. André en hij gaan bollen op zondag. Na het spel een pintje drinken. Al dertig jaar. Elke zondag.

André woont naast het park waar het nu dus vol zit van de vluchtelingen. Hijzelf had er geen voet meer gezet sinds de vloot er was neergestreken, maar André, die kon niet anders, want die moest met zijn hond gaan wandelen. En dat moest in het park gebeuren. Ge kunt uw ogen niet geloven, had André gezegd. ’t Zit daar vol. Overal tenten, het Rode Kruis heeft er een hulppost en volk van godweetwaar komt eten brengen.

Toen André gisteren het park probeerde doorkruisen met zijn hond, ondertussen meewarig en misprijzend rondkijkend (‘Jong, ’t is ver gekomen!’), had een man van rond de vijftig hem aangesproken.

‘Ze durven toch nogal, hè! Geen gêne, die gasten. Maar bon, meneer sprak Frans. En ge weet, ik spreek ook wat Frans, indertijd in de avondschool geleerd. Wat doet ge dan? Ge kunt moeilijk uw rug draaien hè, dus ik heb dan ‘bonjour’ gezegd. Meneer had een hond in Syrië, ook een labrador, maar die was omgekomen bij een bombardement. Allee, dat wil nu toch lukken hè. Juist gelijk onze Robbie. Hij was een maand geleden vertrokken met zijn vrouw. In hetzelfde bombardement was hun huis gesneuveld. Ze hadden er 25 jaar gewoond. In luttele seconden was hun leven van de kaart geveegd. Gelukkig stonden ze op het punt om te vertrekken, hij en zijn vrouw. Ze zaten in de auto. Hij, vorig jaar gestopt met werken, na een lange carrière in de schrijnwerkerij, maar kapot gewerkt. Letterlijk. Zijn rechterheup, kapot.  Ge zoudt mekander goed verstaan, gij en hem! Collega’s in feite!’

En André porde hem hierbij in de zij.

Mevrouw en meneer hadden geen grote plannen, simpelweg thuis zijn nu hij niet meer kon werken. En nu waren ze godverdomme hier. Hij had er niet om gevraagd, was veel liever ginder gebleven, maar zijn dorp, zijn leven, alles was kapotgemaakt. Gereduceerd tot stof en puin. Hun reis was lang en vermoeiend geweest. En dat op hun leeftijd. Ze wisten niet wat hun te wachten stond, hadden geen verwachtingen, alleen proberen de dag door te komen.

‘Toch spijtig voor die mensen, hè. Stel u voor dat het hier in onze straat zou gebeuren. Boek. Bombardement. En alles plat! Alles waar ge heel uw leven voor gewerkt hebt. Tss, ik wil dat niet meemaken, jong.’

‘Zeg, vanavond moet ik nog met onze Robbie op stap, ons toerke van elke dag. Gaat ge anders niet mee? Ge kunt ook eens goeiendag zeggen tegen meneer. Een klapke doen. We kunnen hem een pilske meedoen. Wat denkt ge?’

‘Awel, ’t is goed’, zei hij. ‘Eens zien of uw meneer echt iets van schrijnwerkerij af weet.’

Disclaimer: Enige gelijkenis met bestaande personen berust geheel op toevalligheid.