Kara*

De avond is al een tijd gevallen. Het is donker en alle daglawaai is gedempt. Er zijn enkel de nachtelijke krekelgeluiden, eigen aan de tropen. Ik knip eerst het grote licht en vervolgens de lamp op de tafel aan.

Ik schik de penselen in de houder en vraag me af dewelke ik vandaag zal gebruiken.Het inktbakje is nog niet helemaal droog van gisteren. Het staat naast de penselen en ik vul het met genoeg inkt. Telkens opnieuw is het moeilijk inschatten hoeveel inkt er precies nodig is. Er zijn kwistige dagen, er zijn dagen van gematigdheid. Het hangt er allemaal vanaf.

De vilten mat ligt net goed met erbovenop een vel rijstpapier. Het witte vlak licht fel op onder het schijnsel van de tafellamp.

Wanneer het penseel doordrenkt is van inkt, verspreidt zich over het tafelblad een geur als van vochtige aarde en een bos na een regenbui.Dan komt het erop aan om te bestuderen in welke volgorde de lijnen gezet moeten worden, proberen inschatten hoeveel druk er precies op het penseel moet worden gezet. Hoe de compositie gebalanceerd op het blad te krijgen.

De zwarte lijnen op het spierwitte blad zijn finaal en onomkeerbaar, als de tijd. Ik adem diep in en bij het uitademen plaats ik de punt van het penseel zachtjes op het papier. Ik geef meer druk, beweeg bovenlichaam een beetje mee en ik probeer in opperste concentratie de lijn de juiste beweging, kromming en lengte te geven.

Er is geen andere weg dan die vooruit. Er zijn dagen dat de compositie perfect is: breedte, grootte, afstand, dikte. Op sommige dagen is de balans ver te zoeken, slaag ik er niet in de juiste hoek in te schatten, voldoende druk op het penseel te zetten. Soms is er te veel inkt, soms te weinig. Maar ook dan is er geen andere weg dan vooruit.

De stapel witte vellen, gevuld met zwarte lijnen, wordt groter. Af en toe gooi ik de vellen weg. Een geslaagde compositie houd ik wel eens bij en hang ik op de kastdeur. Tot er een betere is. Terwijl ik naar het zwart op wit kijk, vraag ik me af wat precies maakt dat ik dit mooi vind. Meestal kan ik een aantal redenen bedenken, maar vaak ook niet.

Het penseel in de inkt doppen, het witte vel gladstrijken, mijn arm die zweeft boven het papier net voor de penseelpunt het vel raakt, handelingen gebald in opeenvolgende momenten. Denken en handelen, telkens opnieuw. Van het leven tot de dood, ertussenin bezig zijn.

*’Kara’ is Japans voor ‘leegte’

Meer over shodō, Japanse kalligrafie: http://www.gohitsushodostudio.com/

FullSizeRender[3]
SHO – schrijven
FullSizeRender[1]
KON – nu
 FullSizeRender
KARA – leegte

Altijd vuil

In een lang vervlogen tijdperk kwam ik al eens vuil thuis van de jeugdbeweging. Echt vuil. Ik moest me uitkleden in de garage en dan liefst in een rechte lijn naar het bad togen.

De afgelopen drie jaar heeft zich tussen augustus en oktober een gelijkaardig tafereel voorgedaan. Het regenseizoen. Dit betekent: alles in volle bloei en groei, veel beestjes, schimmel in kasten en schoenen en … stortbuien. Maar ook heerlijke temperaturen, alle schakeringen van groen en fluitende vogels die na zo’n stortbui, als de zon door het wolkendek priemt, de perfecte soundtrack vormen.

Je moet tijdens het regenseizoen uiteraard ook geregeld naar buiten, maar hoe hard je ook je best doet om nattigheid te vermijden, vroeg of laat ben je uitgeregend. Meermaals en tot op het vel.

Eenmaal uit de stadsomgeving van Chiang Mai, in noordelijke richting, begint het platteland. Hier zijn geen rioleringen of andere ingenieuze afwateringssystemen. De regen zet in een mum van tijd straten en paden blank.

U denkt: ‘Een paraplu, een auto, een paar rubber laarzen en het probleem is toch opgelost?’ Die paraplu wekt de schijn van droogte, maar volstaat niet. Rubber laarzen zijn een optie. Een auto heb ik niet, ik ben namelijk een ‘motard’. Dat laatste zorgt dus voor de nodige smeerlapperij in dezer dagen en leidt tot het telkens opnieuw uitkleden aan de voordeur.

Ik zweer daarom bij drie kledingstukken en kies functionaliteit boven stijl. Wanneer ik op pad moet met de moto draag ik steevast dezelfde donkergrijze, sneldrogende broek. Ik kan ze oprollen tot boven de knie en kom ik op mijn bestemming aan, dan rol ik ze opnieuw af en zie er toch nog redelijk respectabel uit. Met vochtige doekjes wrijf ik het vuil van benen, armen, hals en gezicht.

Daarnaast draag ik een ‘KW’, oftewel een lange regenjas die eruitziet als een oliejekker voor vissers op de Noordzee. Armen en benen blijven niet gespaard, maar ik slaag er wel meestal in om mijn romp droog te houden, op voorwaarde dat ik een extra kort regenjasje onder het lange exemplaar draag. Het ding staat in een mum van tijd stijf van het vuil. Afschuur- en wasbeurten brengen nog weinig zoden aan de dijk.

En ten slotte, met de nodige schaamte: Crocs. U kent ze wel: van die rubberachtige, totaal stijlloze, maar oersterke en waterbestendige ‘sandalen’. Ik ben erin geslaagd om een paar te vinden dat er toch net niet té aandoenlijk uitziet en dat paar draag ik dus drie maanden aan een stuk, telkens ik op pad moet.

Het behoeft geen illustratie: de vormeloze broek, de lange bedenkelijk uitziende regenjas en de Crocs. Pure survival waar fashionista’s een hartaanval bij zouden krijgen, maar bijzonder effectief in de actuele omstandigheden.

Mijn voeten zijn gedurende het hele regenseizoen echter wel fijn gepedicuurd, inclusief een stijlvol vleugje nagellak. Kwestie van de gratie niet helemaal te verliezen.

Deze column werd geschreven in opdracht van Vlamingen in de Wereld en zal verschijnen in het najaarsnummer van hun magazine.

FullSizeRender